Buiten is het onaards stil. Zou er iets ergs gebeurd zijn, na het noodweer van vannacht. Zelfs de beroemde Leidse meeuwen laten zich helemaal niet horen. Geen gekrijs vanaf de daken, vanuit de lucht. Ook de zwaluwen, met hun bekende kreten, zijn nog niet opgestegen.
Toch begint de zon al haar eerste stralen naar de aarde te zenden. Een onwerkelijk zwijgen heerst buiten. Is dit het begin van de opstand tegen de Spanjaarden. Liggen die opnieuw bij de Lammenschans te wachten op hun kans. Ruwhouten vuurtjes onder de ketels met hutspot, wachtend tot de Leidse vesting zich zal overgeven.
Beelden spoken door mijn hoofd, vlarden van herinneringen schieten voorbij. 1974, 1978. De klok in de andere kamer tikt onverstoorbaar verder. Op weg naar het einde? Is er een einde en waar en wanneer zou het dan komen.
Nog steeds is het doodstil buiten. In de verte hoor ik zachtjes een paar voeten door een straatje schuifelen, een vroege ontwaker of een late thuiskomer. Nog verder weg het geluid van een automotor. Gelukkig, die rijden dus nog, er is nog een levende wereld.
Het lijkt wel een dag met bevroren geluiden te worden, ieder geluid komt met een eigen intensiteit in mijn oren. Mijn hersenen interpreteren de geluiden vanuit een diepe schemer, ik ontwaak.
Even later zit ik aan de tafel, ontbijt. Koffie met een croissantje en een broodje. Nog steeds is het stil, geen “Vroege Vogels” dit keer. Meditatief en contemplatief lijken de minuten aan mij voorbij te gaan. Er is geen tempo, bijna geen voortgang.
De dag begint.