
Mijn goede vriend Ton Jansen van het Leids Dichtersgilde schreef onderstaand gedicht over Noorwegen, het land waar wij begin jaren 70 twee keer met een Lelijke Eend (2CV) door heen zijn gecrosst. Een prachtig land, wonderschoon, met steeds weer verrassende vergezichten. Een land waarin de natuur nog volkomen ongerept was (is?) en waar de mensen toen nog onschuldig waren. Een land waar wij de wereld hebben ontdekt, ‘s avonds in de schemer die nooit voorbij ging, zittend op een grote steen. Een land waar nooit een eind aan leek te komen, een land waar je zo maar pardoes verliefd op wordt.
Noorwegen
land dat gescheiden in eigen oorsprong ligt
afgehouden door slaande zeegolven
wacht in fjorden en meren besloten
op het betreden van verre reizigers
land met je lichtverlengende nachten
die als dageraadschemer bij je liggen
met stilstaande stilte aan de wegen
en hoge naaldbossen prikken in ijle lucht
land dat met berghutten op helling is verstrooid
koeien die zonder bellen aan het bed komen
terug gaan in luie kuier naar veld zonder hek
dat wacht in een land dat altijd met de noorderzon vertrekt.