“Slodderwetenschap“. Een prachtig woord. Een woord voor fijnproevers, voor connaisseurs. Een woord dat heerlijk door je mond rolt. Een woord met kracht, met inhoud.
Een woord dat het verdient om door de Van Dale te worden toegelaten tot de verkiezing van het woord van het jaar. Een woord dat een immense tegenstelling in zich bergt.
Een woord dat afkomstig is, denk ik, van het werkwoord slodderen. Kent u dat werkwoord? Ik niet moet ik eerlijk zeggen, ik dacht eerder aan slordig, maar feitelijk kun je van slordig geen slodder maken. En slodderen is synoniem met slobberen, en dat is weer iets heel anders dan slordig.
En toch denk ik dat met slodderwetenschap het slordig beoefenen van de wetenschap wordt bedoeld. Zoals bedoeld door de onderzoekscommissies die het werk van Diederik Stapel hebben beoordeeld. Zij hebben uit het Engels het begrip sloppy science overgenomen. Sloppy in dat verband betekent zoiets als vies, slordig, vunzig, ranzig. En dan zie je dus dat slodder ineens een populaire vertaling wordt van slordig.
Een andere mogelijkheid is dat slodderwetenschap een verbastering is van het woord sloddervos. Dat is iemand die slordig is of iemand die op grove wijze onordelijk is. Ik denk dat de tweede betekenis vooral van toepassing is in dit geval. Een onordelijke wetenschapper beoefent onordelijke wetenschap. Terwijl het kenmerk van wetenschap nou juist die ordelijkheid is, behoort te zijn.
Laat onverlet dat het woord slodderwetenschap een heerlijk woord blijft. En dat we Diederik dankbaar mogen zijn voor deze nalatenschap. Overigens, Diederik is ook een prachtige naam, daar kun je altijd mee verder.
Ik vermoed dat het te maken heeft met slordig en flodder. Slordig is minder erg dan flodder.
Loop je nu niet te hard van Stapel?
Bezorgde groet,