Dat zijn de openingszinnen van “Ze zullen denken dat we engelen zijn” van Bert Natter. Het vertelt het verhaal van Alfred Ellerau, die op een mooie dag op een terras zit, in het centrum van een stad. Een knappe vrouw, Prunella Moors, komt naast hem zitten en stelt zich voor.
Dan rijdt een gepantserde geldwagen het plein op, dwars door de terrassen en boort zich in een gevel. Een grote explosie volgt. Daarna rijdt een politiebusje het plein op, gewapende gemaskerde mannen springen eruit en beginnen lukraak om zich hee te schieten.
Dit is de beginscene van ‘Ze zullen denken dat we engelen zijn’. Alfred en Prunella duiken onder een terrastafel en overleven de terroristische aanslag. Vele doden en gewonden zijn het resultaat.
Op de een of andere manier voelen Alfred en Prunella zich tot elkaar aangetrokken. Hij, weduwnaar, en zij getrouwd en moeder van een paar kleine kinderen.
In korte hoofdstukken ontrafelt zich een verhaal, waarin duidelijk wordt dat de wereld voor Alfred en Prunella definitief is veranderd. De dood en de zin van het bestaan worden ineens beklemmende zaken die zich aandienen.
Maar ook wordt duidelijk dat hetgeen Alfred meent te hebben waargenomen, niet overeenkomt met de werkelijkheid. Zijn geheugen neemt een loopje met hem en hij is zich daarvan in eerste instantie niet bewust.
Het verhaal wordt direct verteld, van de aanslag tot het opgesloten raken in je eigen gedachten en gevoelens. Het is een maalstroom van gebeurtenissen, soms onverklaarbaar, maar langzaam ontrafelen de ervaringen van Alfred zich. Er is iets gebeurt, waarvan we niet zeker weten wat het is. En dat is bepalend voor het gedrag van Alfred.
‘Ze zullen denken dat we engelen zijn’ is een aanrader. Een boek met vaart, vol met verrassingen en een zich ontvouwende plot.
Geef een reactie